De Bijbel leert ons dat God almachtig is, maar toch kan Hij niet alles wat mensen wel kunnen doen. Dat wil beslist niet zeggen dat de mens in bepaalde opzichten boven God zou staan, integendeel, de mens is door God geschapen en als schepsel ondergeschikt aan zijn Maker. God is almachtig, alwetend en alomtegenwoordig en toch leert de Bijbel ons dat God niet tot alles in staat is. Alles wat God doet is in harmonie met Zijn heilig karakter en alles wat daarvan afwijkt, zal Hij niet kunnen doen. De Bijbel noemt ons enkele voorbeelden die belangrijk zijn om te overdenken.
God kan niet liegen
In één Bijbeltekst worden ons twee dingen genoemd die voor God onmogelijk zijn. We lezen: “God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen?” Numeri 23:19.
Een andere tekst zegt, met iets andere bewoording, in principe hetzelfde: “Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.” 1 Samuël 15:29.
Mensen kunnen liegen en niet de waarheid spreken; ze kunnen van alles beloven maar niets volbrengen. Voor God is dit absoluut uitgesloten. Hij liegt niet, maar doet wat Hij zegt. Dit geeft de mens zekerheid en betrouwbaarheid en een gevoel van veiligheid. God is getrouw; al wie op Hem bouwt zal nooit beschaamd uitkomen. Hij houdt Zijn woord en is onveranderlijk en komt al Zijn beloften na. Drie andere teksten die ook bevestigen dat God niet kan liegen zijn: Psalm 89:36; Titus 1:2; Hebreeën 6:18.
Geen berouw
Maar de beide eerste teksten maken ook duidelijk dat Hij geen mens is dat Hij berouw zou hebben. Mensen kunnen berouw tonen vanwege de verkeerde dingen die zij gedaan hebben. Maar bij God is niets verkeerds waarvan Hij berouw zou hebben. Hij is volmaakt in al Zijn wegen.
Maar opmerkelijk is echter dat de Bijbel op een andere plaats wel zegt dat God berouw had. “Toen de HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde… berouwde het de HERE, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in in zijn hart.” Genesis 6:5, 6. Is de Bijbel tegenstrijdig? Er is een duidelijk verschil tussen het berouw van mensen en het berouw van God. Bij het Hebreeuwse woord voor berouw kan ook sprake zijn van spijt, verdriet en van medelijden. De tekst zegt ook dat God smart had in zijn hart. Niet dat God iets verkeerds zou hebben gedaan, waarvan Hij berouw had, neen, God had smart. Hij was verdrietig dat de mensen die Hij had geschapen zo ver van Hem waren afgedwaald. De New International Reader’s Version zegt: “God was very sad – God was heel verdrietig.” De Message Bible zegt: “It broke His heart – het brak Zijn hart.” God had medelijden met de mensen die zich misgaan hadden en heel diep in boosheid gevallen waren. Er was eigenlijk geen redden meer aan maar God was begaan met hen en Hij gaf hen nog een ruime periode van genade van maar liefst 120 jaar lang om zich van hun boze wegen te kunnen bekeren. Genesis 6:3.
Het gouden kalf
Een andere tekst, die over het berouw van God spreekt, luidt: “En de HERE kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen.” Exodus 32:14.
Het volk had heel zwaar gezondigd door een gouden kalf te vereren en te aanbidden en God dreigde hen te vernietigen en Mozes tot een groot volk te maken. Mozes pleitte voor het volk en God kreeg berouw en het volk vond genade in Gods oog. Zou het zo kunnen zijn dat God Mozes op de proef wilde stellen, hoe hij zou reageren? Het onzelfzuchtig en toegewijd pleiten van Mozes voor het volk is een uniek schouwspel voor het ganse universum en God toonde medeleven met Zijn zondig volk. Het berouw dat God toont is heel anders dan het berouw van mensen. Gods berouw openbaart zich vaak in smart, verdriet en medeleven, terwijl het berouw van mensen, als het goed is, zich openbaart in leedwezen over gepleegde zonden en het belijden daarvan. Oprecht menselijk berouw gaat samen met bekering en levensvernieuwing, door de werking van Gods Geest.
Koning Saul
Nog een tekst die over Gods berouw spreekt, houdt verband met koning Saul, die van God was afgedwaald: “Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en mijn bevelen niet uitgevoerd.” 1 Samuël 15:11. God had verdriet over Saul dat hij zich van Hem had afgewend en ongehoorzaam was geworden. In vers 35 wordt opnieuw herhaald dat God berouw had over Sauls aanstelling als koning over Israël en ook lezen wij dat Samuël leed droeg over Saul. Maar de afgedwaalde koning was geen zegen meer voor het volk en we mogen aannemen dat God, net als Samuël, bedroefd was over Saul en medelijden had met Zijn volk. Maar God zorgde voor een nieuwe toekomst voor Israël en Samuël hoefde in principe niet langer leed te dragen over Saul, want God gaf hem de opdracht om een nieuwe koning te zalven. 1 Samuël 16:1.
De profeet Jeremia spreekt ook over berouw van God. Het woord des HEREN kwam tot hem: “Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar, bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen.” Jeremia 18:7, 8.
Door zich te bekeren wekt het volk Gods berouw op en vertolkt dit woord in dit verband Gods medelijden, door het volk geen kwaad te berokkenen.
De volgende twee Bijbelteksten spreken over het tegenovergestelde, wanneer het volk zich van God afkeert en kwaad doet, zal God berouw hebben over het goede waarmee Hij het volk dacht wel te doen. In dit geval vertolkt het berouw van God Zijn misnoegen, dat werd opgewekt door de boosheid van het volk.
Nog enkele teksten die over Gods berouw spreken zijn: 2 Samuël 24:16; Psalm 110:4; Jeremia 15:6; Amos 7:3. In geen van deze teksten is sprake dat God berouw zou hebben wegens onjuist handelen.
Geen dwang
Er is nog meer wat God niet doen kan. De Bijbel geeft ons geen voorbeeld dat God dwang uitoefent om Hem te dienen. Mensen worden uitgenodigd om God te volgen en Hem te gehoorzamen, maar de mens moet zelf beslissen of hij gehoor wil geven. God vermaant de mens om een heilzame keuze te maken en Hij laat geen middel onbeproefd om de mensen tot Zich te trekken, maar Hij oefent geen druk uit.
De Bijbel zegt dat Christus graag bij ons binnen wil komen. We lezen: “Zie Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.” Openbaring 3:20. Christus forceert de deur niet. Hij wacht geduldig. De mens moet zelf de deur openen om Christus binnen te laten.
De maaltijd
Maar toch zijn er een paar teksten die in een aantal Bijbels over “dwingen” spreken, maar wel in een ander verband: “En de heer zeide tot de slaaf: Ga de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen, want mijn huis moet vol worden.” Lucas 14:23. Er is hier sprake van een verhaal; een gelijkenis en niet alle Bijbels hebben het woord “dwingen” in dit verband. Een aantal andere Bijbelvertalingen gebruiken woorden zoals: dring erop aan om binnen te komen; beweeg hen om binnen te komen; noodzaakt hen binnen te komen; overtuig hen om binnen te komen. Al deze vertalingen beklemtonen de urgentie en belangrijkheid om binnen te komen en deel te hebben aan de maaltijd.
De wonderbare spijziging
Nog een tekst vinden wij in het Matthéüs evangelie: “En [terstond] dwong Hij de discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, totdat Hij de scharen zou hebben weggezonden.” 14:22. Het evangelie van Johannes bericht ons dat de mensen na de wonderbare spijziging, Jezus met geweld koning wilden maken. Dit was tegen Zijn wil en de discipelen werden genoodzaakt om in het schip te gaan, terwijl Jezus Zelf de scharen wegzond. In plaats van “dwingen” hebben diverse andere Bijbels in dit verband eveneens woorden zoals die ook in Lucas 14:23 worden gebruikt.
Oprecht gebed
Wanneer iemand oprecht tot God bid, zal God hem zeker antwoorden. Hij zal dat niet kunnen nalaten. Als we mensen ergens om vragen, kan het gebeuren dat we geen antwoord krijgen, maar God kan dat niet doen. We lezen in Gods woord: “Als gij tot Hem bidt, zal Hij u verhoren, en gij zult Hem uw geloften betalen.” Job 22:27. Een ieder die God trouw dient, kan er op rekenen dat God zijn gebed zal verhoren. Als ons hart naar Hem uitgaat, zullen we niet worden beschaamd. Jezus zei tegen Zijn discipelen: “Hebt geloof in God… Daarom zeg Ik u, alwat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden.” Marcus 11:22, 24. Geloof in God brengt ons in een goede relatie met Hem en Hij zal ons niet kunnen afwijzen. Hij zal ons geven wat we nodig hebben. Jezus verzekert ons dat ons gebed niet tevergeefs zal zijn, maar in Zijn naam bij de Vader gehoor zal vinden: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal Hij het u geven in mijn naam. Tot nu toe hebt gij niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.” Johannes 16:23, 24. In de naam van Jezus zal God in al onze noden voorzien. Hij zal veel meer voor ons doen, dan wij ooit kunnen beseffen: “Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen…” Epheziërs 3:20.
Voorwaarden voor gebedsverhoring
Er zijn heel wat mensen die moeite hebben om te bidden. Zij merken weinig van de zegeningen die met het gebed gepaard gaan. Voor die mensen heeft de Bijbel ook een boodschap en goede aanwijzingen wat het probleem zou kunnen zijn. We lezen: “En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.” Romeinen 8:26.
De Bijbel leert ons te bidden in de naam van Jezus en ons door de Heilige Geest te laten inspireren. De Heilige Geest heeft veel invloed op onze gebeden. Hij brengt ons in de juiste verhouding tot God. Hij bewerkt ons hart en verlicht ons verstand en stelt ons in staat te beseffen wat we nodig hebben. Wij weten dat zelf niet en wat wij moeten bidden. Maar Hij wekt onze verlangens op en doet ons hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Hij pleit voor ons als wij in geloof tot God bidden. Geloof is een voorwaarde voor gebedsverhoring.
Het mag duidelijk zijn dat wij niet precies weten of alles wat wij wensen wel het beste voor ons is. In ons gebed moeten we het aan God overlaten om ons naar Zijn wil te verhoren. Hij zegt ons: “Ik de HERE, doorgrond het hart en toets de nieren, en dat, om aan een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner daden.” Jeremia 17:10. God weet vanaf het begin de afloop van alles en wij mogen op Hem vertrouwen dat de weg die Hij voor ons baant heilzaam zal zijn.
Een volgende tekst over het belang van het gebed, zegt: “Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. Of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen.” Jacobus 4:2, 3. Het gebed moet in ons leven een belangrijke plaats innemen. Maar we moeten wel bidden in een juiste gesteldheid om verhoord te kunnen worden. Een zelfzuchtig gebed zal niet door God worden verhoord.
Bij het bidden moeten we ons afvragen of we wel in harmonie met Gods wil leven, want gehoorzaamheid is ook een duidelijke voorwaarde voor het verhoren van ons gebed: “Geliefden als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid tegenover God, en ontvangen wij van Hem al wat wij bidden, daar wij zijn geboden bewaren en doen wat welgevallig is voor zijn aangezicht.” 1 Johannes 3:21, 22.
Niet alles waarom wij bidden is in overeenstemming met Gods wil en als dat het geval is kunnen we er niet op rekenen dat God ons verhoort: “En dit is de vrijmoedigheid, die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil. En als wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij het gevraagde, dat wij van Hem hebben gebeden, ontvangen.” 1 Johannes 5:14, 15. Herziene Statenvertaling.
Als wij in geloof en gehoorzaamheid bidden naar Gods wil, mogen we de verzekering hebben dat God ons verhoort. Laten we God loven en prijzen voor Zijn genadige liefde en ontferming jegens ons.